De vorige keer dat ik mijn opa zag was het mooi weer. We hebben buiten op het dakterras eerst koffie gedronken en we kregen er koekjes bij. Opa vertelde over een film die hij de vorige avond op televisie had gezien. Na de koffie heeft mijn moeder broodjes gemaakt en we hebben lekker gegeten. Daarna ging opa op de bank liggen om even te rusten en wij hebben nog wat gekletst. Toen opa was uitgerust, kwam hij nog even bij ons zitten en nadat hij van iedereen afscheid had genomen, ging hij met de auto naar huis. Het was een gezellige dag.

Wat voor weer was het toen ik mijn opa zag?

1.   ?    Het regende.
2.   ?    Het sneeuwde.
3.   ?    Het was mooi weer.

Wat kregen we bij de koffie?

1.   ?    Broodjes.
2.   ?    Koekjes.
3.   ?    Taart.

Wat heeft mijn moeder gemaakt?

1.   ?    Koekjes.
2.   ?    Taart.
3.   ?    Broodjes.

Waar ging opa rusten?

1.   ?    In de stoel.
2.   ?    Op de bank
3.   ?    Op bed.

Hoe ging opa naar huis?

1.   ?    Met de auto.
2.   ?    Met de trein.
3.   ?    Met de bus.

Afgelopen week heeft het de hele week gesneeuwd. De sneeuw is blijven liggen en Jacco was erg blij. Hij heeft een vriendje opgebeld en hebben afgesproken dat ze vrijdagmiddag een sneeuwpop zouden maken. Jacco had een wortel uit de kast gepakt, dat werd de neus van de sneeuwpop. Zijn vriendje had twee kastanjes meegenomen, dat werden de ogen. Toen de sneeuwpop af was, kreeg hij nog een oude das om en een baseballpet op. Ze noemden de sneeuwman Rocco. Daarna gingen ze samen sneeuwballen gooien. Toen riep de moeder van Jacco dat het eten klaar stond. Zijn vriendje mocht blijven eten, boerenkool met worst omdat dat echt bij de winter hoort, zei de moeder van Jacco.

Wanneer gaan Jacco en zijn vriendje een sneeuwpop maken?

1.   ?    Vrijdagmiddag.
2.   ?    Aan het eind van de week.
3.   ?    De hele week.

Waar had Jacco een wortel voor nodig?

1.   ?    Omdat hij honger had.
2.   ?    Om de neus van de sneeuwpop te maken.
3.   ?    Omdat zijn vriendje zin in een wortel had.

Waar hadden Jacco en zijn vriendje de ogen van gemaakt?

1.   ?    Van stukjes wortel.
2.   ?    Van knopen.
3.   ?    Van kastanjes die zijn vriendje had meegenomen.

Wat kreeg de sneeuwpop op zijn hoofd?

1.   ?    Een hoed.
2.   ?    Een baseballpet.
3.   ?    Een muts.

Wat zei de moeder van Jacco over boerenkool met worst?

1.   ?    Dat het gerecht echt bij de winter hoort.
2.   ?    Dat het een lekker gerecht is.
3.   ?    Dat boerenkool met worst het lievelingseten van sneeuwpoppen is.

Lisa wilde erg graag een hond hebben. Ze ging met haar ouders naar het asiel om te kijken welke hond ze leuk vond. Er waren een heleboel honden die er lief uitzagen en Lisa vond het moeilijk om er een uit te kiezen. Uiteindelijk hebben haar ouders een hond uitgekozen en Lisa mocht zeggen of ze het een goede keuze vond. Ze konden de hond gelijk meenemen. De hond heette Boris. Toen ze thuis kwamen, waren Lisa en Boris al dikke vrienden. Ze ging Boris gelijk uitlaten en toen ze thuiskwamen kreeg Boris een hondenkoekje. Lisa was heel erg blij met haar nieuwe hond.

Waar kwam de hond van Lisa vandaan?

1.   ?    Ze had hem op straat gevonden.
2.   ?    Uit de dierenwinkel.
3.   ?    Uit het asiel.

Wie heeft de hond uitgekozen?

1.   ?    Lisa.
2.   ?    Haar ouders.
3.   ?    De man van het asiel.

Hoe heette de hond?

1.   ?    Lisa.
2.   ?    Boris.
3.   ?    De hond had geen naam.

Wat deed Lisa toen ze thuiskwamen?

1.   ?    Ze ging met de hond wandelen.
2.   ?    Ze gaf de hond een koekje.
3.   ?    Ze ging een stukje wandelen.

Wat vond Lisa van de nieuwe hond?

1.   ?    Ze was erg blij met de hond.
2.   ?    Ze vond het vervelend dat ze de hond moest uitlaten.
3.   ?    Ze was wel blij met de hond, maar vond het wel veel werk om hem te verzorgen.

Nico houdt erg van reizen. Hij is al een paar keer met zijn ouders op vakantie geweest maar hij wil de hele wereld zien. Hij heeft een globe op zijn bureau staan en hij zoekt elke dag de plaatsen op waar hij heen wil gaan. Ook leest hij boeken over verre landen en andere culturen. Hij maakt allemaal plannen waar hij naartoe gaat als hij groter is. Van zijn ouders mag hij met een vriendje op tienertour en samen hebben ze al een reisschema gemaakt. Dit is voor Nico het begin van zijn reizen.

Waar houdt Nico van?

1.   ?    Tienertour.
2.   ?    Reizen.
3.   ?    Boeken over verre landen.

Wat heeft Nico op zijn bureau staan?

1.   ?    Een globe.
2.   ?    Een atlas.
3.   ?    Een kaart van Nederland.

Wat voor soort boeken leest Nico?

1.   ?    Boeken over reizen.
2.   ?    Boeken over volkenkunde.
3.   ?    Boeken over verre landen en andere culturen.

Wat gaan Nico en zijn vriendje doen?

1.   ?    Ze gaan op vakantie.
2.   ?    Ze gaan op tienertour.
3.   ?    Ze gaan naar Amsterdam.

Wat hebben Nico en zijn vriendje gemaakt?

1.   ?    Een reisschema.
2.   ?    Eten voor onderweg.
3.   ?    Een lijst van spullen die ze mee willen nemen.

Elke avond na het eten gaat Menno de hond uitlaten. Nog voordat Menno de riem heeft gepakt, staat de hond al bij de deur. Ze kiezen elke avond een andere route maar toch komen ze vaak mensen tegen die ze kennen. In het park mag de hond loslopen. Menno gaat dan op een bankje zitten. Na een kwartier roept hij de hond en doet hem de riem weer om. Dan gaan ze naar huis. Thuis veegt Menno de poten van de hond af met een handdoek. Daarna gaat Menno televisie kijken en de hond ligt aan zijn voeten en knaagt op een bot.

Wanneer laat Menno de hond uit?

1.   ?    Elke ochtend na het eten.
2.   ?    Elke avond na het eten.
3.   ?    Elke avond voor het eten.

Hoe lopen Menno en de hond?

1.   ?    Elke avond een andere route.
2.   ?    Elke avond dezelfde route.
3.   ?    Meestal dezelfde route maar soms eens iets anders.

Waar mag de hond loslopen?

1.   ?    Tijdens de hele route.
2.   ?    In het park.
3.   ?    In huis.

Wat doet Menno als de hond losloopt?

1.   ?    Hij zit op een bankje.
2.   ?    Hij eet een mars.
3.   ?    Hij gaat achter de hond aan rennen.

Wat doet de hond als Menno televisie kijkt?

1.   ?    Hij slaapt.
2.   ?    Hij knaagt op een bal.
3.   ?    Hij ligt aan zijn voeten en knaagt op een bot.

Karin gaat met haar ouders een weekend naar een hotel. Het is de eerste keer dat ze naar een hotel gaat en ze vindt het erg mooi. Er wordt 's ochtends ontbijt op bed gebracht. Dan gaat ze naar het zwembad. Als ze zich voor het middageten op haar kamer gaat omkleden, is het bed voor haar opgemaakt. Na de lunch gaan ze de stad in en 's avonds gaan ze in het hotel eten. Daarna gaat ze op haar kamer nog wat lezen en televisie kijken en dan gaat ze slapen.

Waar gaat Karin met haar ouders heen?

1.   ?    Naar een appartement.
2.   ?    Naar een pension.
3.   ?    Naar een hotel.

Wat vindt Karin van het hotel?

1.   ?    Ze vindt er geen bal aan.
2.   ?    Ze vindt het erg mooi.
3.   ?    Ze vindt het erg saai maar wel mooi.

Waar eet Karin het ontbijt?

1.   ?    Op bed.
2.   ?    In de tuin.
3.   ?    In de ontbijthal.

Wat doet Karin na de lunch?

1.   ?    Ze gaat met haar ouders de stad in.
2.   ?    Ze gaat alleen de stad in.
3.   ?    Ze gaat zwemmen.

Wat doet Karin voordat ze gaat slapen?

1.   ?    Ze gaat zwemmen.
2.   ?    Ze gaat lezen en kijkt naar televisie.
3.   ?    Ze gaat lezen.

Vandaag is het slecht weer. Het onweert en regent heel hard. Mensen rennen snel over straat, want niemand wil buiten zijn met dit weer. Binnen gaat de kachel aan en sluit men de gordijnen, zodat het vieze weer buiten blijft. Om het gezellig te maken in huis, worden er kaarsjes aangestoken.

Wat voor weer is het buiten?

1.   ?    De zon schijnt.
2.   ?    Het sneeuwt.
3.   ?    Het regent en onweert.

Hoe lopen mensen buiten op straat?

1.   ?    Ze rennen.
2.   ?    Ze wandelen.
3.   ?    Ze dansen.

Wat doen de mensen in huis?

1.   ?    Ze doen de kachel aan en de gordijnen dicht.
2.   ?    Ze zetten de televisie aan.
3.   ?    Ze doen spelletjes met elkaar.

Wat doen de mensen nog meer in huis?

1.   ?    Ze zetten een leuk muziekje op.
2.   ?    Ze steken kaarsjes aan.
3.   ?    Ze zitten achter de computer.

Waarom doen mensen al deze dingen?

1.   ?    Ze willen op vakantie.
2.   ?    Ze hopen dat de regen stopt.
3.   ?    Ze willen het gezellig maken in huis.

Claudia heeft het 'Leids ontzet' gevierd. Dit feest vindt plaats op 3 oktober om de overwinning op de Spanjaarden te vieren. Die hadden Leiden belegerd, maar moesten zich uiteindelijk overgeven. Want de Leidenaren deden dat niet. In heel Leiden is het feest en er is ook een kermis. Iedereen is vrolijk en danst op straat. Claudia komt veel vriendjes en vriendinnetjes tegen.

Wat heeft Claudia gisteren gevierd?

1.   ?    Leids ontzet.
2.   ?    Tilburgs carnaval.
3.   ?    Kaapse feesten.

Wanneer viert men het Leids ontzet?

1.   ?    Op 5 december.
2.   ?    Op 3 oktober.
3.   ?    Wanneer men er zin in heeft.

Wat viert men op 3 oktober?

1.   ?    De overwinning op de Duitsers.
2.   ?    De overwinning op de Nederlanders.
3.   ?    De overwinning op de Spanjaarden.

Wat is er te doen op straat?

1.   ?    Er is feest en kermis.
2.   ?    Er is markt en de winkels zijn open.
3.   ?    Er is niks.

Wie komt Claudia tegen?

1.   ?    Veel vriendjes en vriendinnetjes.
2.   ?    Veel familieleden.
3.   ?    Veel onbekenden.

Wetenschappers houden zich al heel lang bezig met magnetische velden in de aarde. Naast de zwaartekracht, die ervoor zorgt dat we op de aarde blijven 'vastplakken' zijn er nog tal van andere krachten. Deze zijn moeilijk vast te leggen. Toch oefenen ze veel invloed uit. Sommige vogels vinden tijdens hun jaarlijkse trek hun overwinteringgebieden door zich te concentreren op een aardmagnetisch veld.

Waar houden wetenschappers zich mee bezig?

1.   ?    Met vlinders bekijken.
2.   ?    Met dieren fokken.
3.   ?    Met magnetische velden in de aarde.

Waar zorgt de zwaartekracht voor?

1.   ?    Dat de aarde rond is.
2.   ?    Dat iedereen ' vastgeplakt ' blijft aan de aarde.
3.   ?    Dat de zeeën het land niet overstromen.

Zijn er naast de zwaartekracht nog meer magnetische krachten?

1.   ?    Ja.
2.   ?    Nee.
3.   ?    Alleen in de winter.

Hoe leggen we deze krachten vast?

1.   ?    Ze worden regelmatig gemeten.
2.   ?    We weten er alles van af.
3.   ?    Ze zijn moeilijk te meten.

Welke dieren maken gebruik van een aardmagnetisch veld?

1.   ?    Mussen.
2.   ?    Vogels.
3.   ?    Muizen.

Veel mensen drinken thee in Nederland. Het is het niet zo belangrijk als in andere landen waar zelfs een ceremonie rond het theedrinken wordt gehouden, zoals in Engeland. Er wordt veel meer op de kwaliteit van de thee gelet. Niets kunstmatigs wordt toegevoegd. De thee is dan ook veel duurder. Voorbeelden van deze landen zijn China en Japan.

Wat drinken mensen veel in Nederland?

1.   ?    Bier.
2.   ?    Wijn.
3.   ?    Thee.

In welk land wordt een theeceremonie gehouden?

1.   ?    In Nederland.
2.   ?    In Engeland.
3.   ?    In Frankrijk.

Waar let men in andere landen ook op?

1.   ?    De kwaliteit van de thee.
2.   ?    De kleur van thee.
3.   ?    De prijs van de thee.

Wat is een groot verschil tussen thee daar en hier?

1.   ?    Het is veel duurder in andere landen.
2.   ?    Het is veel lekkerder in andere landen.
3.   ?    Het is veel goedkoper in andere landen.

Wat zijn voorbeelden van landen die veel tijd en geld in thee drinken stoppen?

1.   ?    Italië en Frankrijk.
2.   ?    Amerika en Canada.
3.   ?    Japan en China.

Zoogdieren kunnen over het algemeen niet vliegen. Toch is er een aantal uitzonderingen, zoals vleermuizen. Daarnaast is er een groep die kan zweven. Deze dieren kunnen zwevend behoorlijke afstanden afleggen. Voorbeelden hiervan zijn vliegende eekhoorns, vliegende klimbuideldieren en vliegende katten.

Wat kunnen zoogdieren over het algemeen niet?

1.   ?    Zwemmen.
2.   ?    Vliegen.
3.   ?    Hardlopen.

Welke zoogdierengroep kan wel vliegen?

1.   ?    Eekhoorns.
2.   ?    Dolfijnen.
3.   ?    Vleermuizen.

Naast vliegende zoogdieren is er nog een andere groep. Wat kunnen zij?

1.   ?    Zweven.
2.   ?    Zwemmen.
3.   ?    Hardlopen.

Hoever kunnen de zwevende zoogdieren zweven?

1.   ?    Behoorlijke afstanden.
2.   ?    Van boom naar boom.
3.   ?    Alleen 's nachts heel ver.

Wat zijn voorbeelden van zwevende zoogdieren?

1.   ?    Vliegende eekhoorns en vliegende katten.
2.   ?    Vliegende paarden en honden.
3.   ?    Dombo en andere olifanten.

De zalm is een bijzondere vis. Tijdens zijn leven gaat hij op zoek naar zijn geboorteplaats, waar hij zich zal voortplanten. De tocht naar zijn geboorteplek is heel moeilijk. Vaak moet de zalm stroomopwaarts zwemmen. Maar dit weerhoudt hem niet van het ondernemen van deze barre tocht.

Wat is een kenmerk van de zalm?

1.   ?    Het is een lieve vis.
2.   ?    Het is een bijzondere vis.
3.   ?    Het is een grote vis.

Waar gaat de zalm tijdens zijn leven heen?

1.   ?    Naar een nieuwe plek.
2.   ?    Naar zijn geboorteplaats.
3.   ?    Nergens heen.

Waarom trekt de zalm naar zijn geboorteplaats?

1.   ?    Om alleen te zijn.
2.   ?    Om zijn familie op te zoeken.
3.   ?    Om zich voort te planten.

Waarom is de tocht vaak moeilijk?

1.   ?    De zalm moet heel lang zwemmen.
2.   ?    De zalm moet stroomopwaarts zwemmen.
3.   ?    De zalm moet komt onderweg veel vijanden tegen.

Is er iets wat de zalm weerhoudt van deze onderneming?

1.   ?    Nee.
2.   ?    Soms.
3.   ?    Ja, zwakheid.

Vogels kunnen vaak heel mooi zingen. Vooral in de zomer laten ze veel getjilp horen. Ook 's ochtends kunnen ze heel blij fluiten. Sommige vrouwtjes kiezen hun partner zelfs uit op grond van hun zangprestaties. De meeste grote vogels hebben een eenvoudige zang. Het ingewikkelde gezang vind je meer bij de kleine vogels.

Wanneer zingen vogels meestal?

1.   ?    Op herfstdagen.
2.   ?    Op wintermiddagen.
3.   ?    Op zomeravonden.

Waar kiezen sommige vogels hun partner op uit?

1.   ?    Op hun kleurenpracht.
2.   ?    Op hun zangprestatie.
3.   ?    Op hun stoerheid.

Welke vogels zingen vaak eenvoudig?

1.   ?    Grote vogels.
2.   ?    Dikke vogels.
3.   ?    Vogels die lui zijn.

Twee rappers staan op het podium. Ze hebben wijde broeken aan. En felgekleurde T-shirts. Ze praten op snelle muziek. En spelen daarbij op trommels. Het klinkt echt te gek.

Wie staan op het podium?

1.   ?    De zeemannen.
2.   ?    De rappers.
3.   ?    De pianisten.

Wat hebben de rappers aan?

1.   ?    Wijde broeken.
2.   ?    Wijde hemden.
3.   ?    Niets.

Hoe zien de T-shirts van de rappers er uit?

1.   ?    Wit.
2.   ?    Saai.
3.   ?    Felgekleurd.

Het nieuws staat in alle kranten. Vanavond zal een ruimteschip opstijgen. De astronauten proberen een nieuwe planeet te vinden. Ze nemen speciale camera's mee. Daarmee kunnen ze bewijzen dat ze er echt geweest zijn.

Waar staat het nieuws in?

1.   ?    In mijn geheugen gegrift.
2.   ?    In mijn dagboek.
3.   ?    In alle kranten.

Wat zal er vanavond opstijgen?

1.   ?    Een ruimteschip.
2.   ?    Een luchtballon.
3.   ?    Een planeet.

Wie gaan proberen een nieuwe planeet te vinden?

1.   ?    De wetenschappers.
2.   ?    De astronauten.
3.   ?    De sterrenkundigen.

Wat nemen de astronauten mee?

1.   ?    Speciale kleding.
2.   ?    Speciaal voedsel.
3.   ?    Speciale camera's.

Joris staat in een ijskraampje. In de winter heeft hij niet zoveel te doen. Dan is het veel te koud voor ijs. Zomers is het druk. Vooral citroenijs verkoopt dan goed. Joris zijn lievelingssmaak is vanille.

Waar staat Joris?

1.   ?    In een ijskraampje.
2.   ?    In de winkel van zijn ouders.
3.   ?    In de klas.

Wanneer heeft Joris niet zoveel te doen?

1.   ?    In de winter.
2.   ?    Nu.
3.   ?    In de zomer.

Wat verkoopt in de zomer goed?

1.   ?    Citroenijs.
2.   ?    Vanille-ijs.
3.   ?    Warme chocolademelk.

Wat is de lievelingssmaak van Joris?

1.   ?    Citroen.
2.   ?    Vanille.
3.   ?    Chocolade.

Ernst werkt voor een schoolkrant. Samen met drie andere leerlingen. Ze interviewen leerlingen en docenten. Twee van hen maken tekeningen en foto's. Eens per maand komt het krantje uit. Dan krijgt de hele school hun werk te lezen.

Wie werken er voor een schoolkrant?

1.   ?    Ernst in zijn eentje.
2.   ?    Ernst en drie andere leerlingen.
3.   ?    Ernst en juf Boersma.

Hoe vaak komt het krantje uit?

1.   ?    Eens per maand.
2.   ?    Iedere week.
3.   ?    Eens per jaar.

Wie krijgt het krantje te lezen?

1.   ?    De leerlingen.
2.   ?    De juffen en meesters.
3.   ?    De hele school.

Maarten heeft een leuke bijbaan. Hij verzorgt het licht bij een theater. Het theater heet Het Gouden Licht. Maar Maarten gebruikt niet alleen goud licht. Romantische scènes zet hij in rood licht. Kille ruzies geeft hij een blauw licht.

Wie heeft een leuke bijbaan?

1.   ?    Ik.
2.   ?    Maarten.
3.   ?    Maurice.

Wat moet Maarten doen?

1.   ?    Hij verzorgt het licht bij een theater.
2.   ?    Hij speelt in een theater.
3.   ?    Hij verkoopt kaartjes in een theater.

Hoe heet het theater?

1.   ?    Het Gouden Licht.
2.   ?    Het Theater.
3.   ?    De Harmonie.

Wanneer gebruikt Maarten rood licht?

1.   ?    Voor spannende scènes.
2.   ?    Voor romantische scènes.
3.   ?    Voor ruzies.

Annemiek heeft een prijs gewonnen. Ze mag een week naar Hollywood in Amerika. Daar worden heel veel films gemaakt. Ze vindt het geweldig om daar te mogen rondkijken.

Wie heeft een prijs gewonnen?

1.   ?    Anja.
2.   ?    Annebel.
3.   ?    Annemiek.

Waar mag Annemiek naartoe?

1.   ?    Naar China.
2.   ?    Naar de Efteling.
3.   ?    Naar Hollywood in Amerika.

Wat wordt er in Hollywood gemaakt?

1.   ?    Heel veel films.
2.   ?    Toneelstukken.
3.   ?    Allerlei lekkernijen.

Ik ga een heel weekend op kamp. Het is een zeilkamp voor jongeren. Ik pak al mijn spullen bij elkaar. Ik hoop dat ik niets vergeten heb. Mijn regenjas en laarzen zijn belangrijk. En natuurlijk mijn fototoestel.

Wat ga ik doen?

1.   ?    Ik ga op kamp.
2.   ?    Ik ga op vakantie.
3.   ?    Ik ga mijn huiswerk maken.

Naar wat voor kamp ga ik?

1.   ?    Naar een zeilkamp voor kinderen.
2.   ?    Naar een zeilkamp voor jongeren.
3.   ?    Naar een natuurkamp voor jongeren.

Vanmiddag hebben we een familiereünie. Dat is een feest waar de hele familie komt. Ik wil er wel netjes uit zien. Dus poets ik mijn schoenen en kam ik mijn haar.

Wat hebben wij vanmiddag?

1.   ?    Een familiereünie.
2.   ?    Een begrafenis.
3.   ?    Een bruiloft.

Wat is een familiereünie?

1.   ?    Een feest met al mijn vriendjes.
2.   ?    Een feest met al mijn nichtjes.
3.   ?    Een feest waar de hele familie komt.

Hoe wil ik er uitzien op de familiereünie?

1.   ?    Hip.
2.   ?    Stoer.
3.   ?    Netjes.

Jarenlang had Roos lang haar. Toen Roos nog klein was hield haar moeder het haar van Roos kort, want dat was makkelijker met borstelen. Maar Roos wilde graag verschillende dingen met het haar kunnen doen, zoals vlechtjes, een staart, het haar opsteken. Ineens had Roos genoeg van dat prinsessenhaar. Dus liet ze de kapper in een keer haar lange lokken afknippen. Haar moeder wist niet wat ze zag, toen Roos thuiskwam. Maar na de eerste schrik vond ze het heel leuk. En Roos vond het vooral stoer.

Hoe zag het haar van Roos eruit toen ze nog klein was?

1.   ?    Lang.
2.   ?    Kort.
3.   ?    Als van een prinsesje.

Waarom wilde Roos lang haar?

1.   ?    Dat leek haar makkelijker met borstelen.
2.   ?    Ze wilde het haar steeds anders kunnen dragen.
3.   ?    Ze wilde op een prinsesje lijken.

Waarom wilde Roos ineens juist weer kort haar?

1.   ?    Ze wilde er meer verschillende dingen mee kunnen doen.
2.   ?    Ze vond het fijn om naar de kapper te gaan.
3.   ?    Ze wilde niet meer op een prinsesje lijken.

Hoe vond haar moeder het nieuwe korte haar van Roos?

1.   ?    Leuk, hoewel ze eerst wel schrok.
2.   ?    Lelijk, want ze schrok heel erg.
3.   ?    Stoer en makkelijker met borstelen.

Hoe voelde Roos zich met haar nieuwe korte haar?

1.   ?    Stoer.
2.   ?    Ongelukkig.
3.   ?    Een prinsesje.

Soms ruik je iets, en hoewel je niet precies weet wat het is kun je van die geur heel blij worden. Of juist verdrietig. Het kan bijvoorbeeld gebeuren dat je chloor ruikt en meteen moet denken aan de laatste keer dat je gezwommen hebt. Misschien was dat wel op die hele leuke vakantie, afgelopen zomer. Als je daar aan denkt voel je je waarschijnlijk blij. Soms ruikt een hele buurt naar een fabriek die in de buurt staat. Een koffiebranderij bijvoorbeeld, of een bakkerij. Als je opa en oma in zo'n buurt wonen zul jij bij de geur van een bakkerij nog jaren aan je opa en oma denken, zonder dat je daar je best voor doet. Zijn je opa en oma pas overleden, dan kan zo'n geur je juist verdrietig maken.

Wanneer kun je blij worden van een geur?

1.   ?    Als het ergens naar zwembad ruikt.
2.   ?    Als je die geur ergens hebt geroken waar je het erg fijn had.
3.   ?    Als je opa en oma nog leven.

Hoe kun je je gaan voelen door een geur?

1.   ?    Blij, maar verdrietig kan ook.
2.   ?    Blij.
3.   ?    Verdrietig.

Hoe kan het komen dat je soms ineens aan iets speciaals moet denken?

1.   ?    Als je een leuke vakantie hebt gehad.
2.   ?    Door een geur, die heel erg hoort bij dat speciale.
3.   ?    Als je verdrietig bent gaat dat vanzelf.

Waardoor moet je soms aan je oma en opa denken?

1.   ?    Als je iets ruikt wat je in hun buurt ook vaak ruikt.
2.   ?    Als je koffie ruikt.
3.   ?    Als je bij de bakker bent.

Waarom kun je van een geur ook verdrietig worden?

1.   ?    Omdat je opa en oma verhuisd zijn.
2.   ?    Omdat je opa en oma er niet meer zijn.
3.   ?    Omdat je door die geur ineens moet denken aan iets verdrietigs.

Hebben geuren een invloed op je stemming?

1.   ?    Nee, dat kan niet.
2.   ?    Ja, altijd.
3.   ?    Soms, bijvoorbeeld wanneer je daardoor aan iets herinnert wordt.