Zoek de volgende zin

De computer doet het niet meer.
1. Nu moet hij naar de reparateur.
2. Die controleert de harde schijf.
3. De harde schijf is kapot.
4. Dat is erg naar, want dat is een moeilijke reparatie.
5. Voor die reparatie moet de computer bij de reparateur blijven.
6. Nu moet hij naar de reparateur.
In het oerwoud leven veel dieren.
1. Sommige zijn erg gevaarlijk, zoals de boa constrictor en de vogelspin.
2. De boa constrictor is een wurgslang.
3. En de vogelspin is giftig als hij je bijt.
4. Er zijn ook dieren die op zich niet gevaarlijk zijn.
5. Ze zijn alleen gevaarlijk als ze worden aangevallen.
In het oude Griekenland geloofden ze in goden.
1. Die goden speelden een belangrijke rol in het dagelijks leven.
2. De bekendste mythen zijn de Ilias en de Odyssee.
3. Dat weten we uit de overlevering van mythen.
4. Dat zijn twee beroemde boeken, geschreven door Homerus.
Niet zo lang geleden was er in Europa een totale zonsverduistering.
1. De corona is altijd aanwezig, maar normaal kun je hem niet zien.
2. Als het helemaal donker wordt, kun je een krans van stralen om de zon heen zien.
3. Bij een eclips schuift de maan totaal voor de zon, waardoor het donker wordt.
4. Dit is de corona.
5. Zo'n zonsverduistering wordt een eclips genoemd.
Tennis is een leuke sport.
1. Meestal wordt een spel tussen twee mensen gespeeld.
2. De een slaat de bal naar de overkant van het net.
3. Het is de bedoeling dat dit zo gebeurt dat de bal binnen de lijnen blijft.
4. Anders is de bal uit.
5. Ook is het de bedoeling dat je de bal zo slaat dat het moeilijk is voor de ander om hem terug te slaan.
In Nederland hebben we over het algemeen redelijk koude winters.
1. Dit betekent dat de sloten en meren bevriezen.
2. Als dat gebeurt kun je gaan schaatsen.
3. Omdat het bijna elk jaar wel een keer voorkomt, heeft iedereen wel eens geschaatst.
4. Soms vriest het zo hard dat het ijs dik genoeg is voor een Elfstedentocht.
Oma legt aan Maria uit hoe je jam maakt.
1. Eerst heb je een heleboel fruit nodig.
2. Aardbeien en frambozen zijn het meest geschikt.
3. Oma gebruikt aardbeien voor haar jam.
4. Ze prakt de aardbeien fijn met een vork en doet er een heleboel suiker bij.
5. Even koken en daarna is de jam klaar.
Als je gaat zeilen moet je eerst de boot optuigen.
1. Soms ligt er een dekzeil op de boot. Dat moet je er eerst afhalen.
2. Daarna moet je het zeil aan de mast vastbinden.
3. Meestal moet je het daarvoor eerst door de giek halen.
4. Dit is de stang die horizontaal aan de mast vastzit.
5. Als je dat hebt gedaan, kun je het zeil hijsen.
Om een appeltaart te bakken heb je een aantal zaken nodig.
1. Je hebt heel veel appels nodig, het liefst zure harde appels.
2. Het is lekker als je die appels met suiker en kaneel een tijdje laat staan.
3. Dan doe je de appels in de bakvorm.
4. Nu kan de taart in de oven.
5. Na een uurtje heb je lekkere appeltaart voor bij de thee.
In de haven liggen een heleboel schepen.
1. De meeste schepen zijn aan het laden en het lossen.
2. Naast de handelsschepen liggen er ook een paar oorlogsschepen.
3. Er wordt handelswaar ingeladen en uitgeladen.
4. Dat laatste heet dus lossen, aangezien het schip zijn handel 'loslaat'.
5. Op het dek hiervan staan kleine kanonnen.
In alle grote steden van Nederland is er een Bijenkorf.
1. De Bijenkorf is een groot warenhuis, misschien wel het grootste warenhuis van Nederland.
2. Het is zo groot omdat er van alles te koop is.
3. Eigenlijk kan je bijna niets bedenken wat er niet te koop is.
4. Het is er ook altijd erg druk, dus de naam 'Bijenkorf' is wel toepasselijk.
In Nederland hebben we een zeeklimaat.
1. Er zijn verschillende soorten klimaten, zoals een land- of zeeklimaat.
2. Al deze klimaten worden gekenmerkt door andere vegetatie.
3. De vegetatie is alles wat er zoal groeit en bloeit.
4. Wij hebben bijvoorbeeld geen palmbomen in de straat staan, maar wel eiken en wilgen.
In Amsterdam staat het Tropenmuseum.
1. Hier hebben ze elk jaar verschillende tentoonstellingen.
2. De tentoonstellingen gaan altijd over andere culturen.
3. Ze zijn zo ingericht dat er veel te zien is.
4. Dit is leuk voor kinderen.
5. Maar het is ook leuk voor volwassenen.
In Nederland hebben we een heleboel snelwegen.
1. Iedere dag razen daar honderden auto's overheen.
2. In de meeste van die auto's zitten mensen die van en naar hun werk gaan.
3. Dat doen ze meestal om dezelfde tijd: om 8 uur 's ochtends en om 5 uur 's avonds.
4. Vaak ontstaan er dan files.
5. Rond die tijd is het nog drukker op de weg.
In de Middeleeuwen was men veel geloviger dan nu.
1. Ook had men allemaal bijgeloof.
2. Men dacht bijvoorbeeld dat er heksen bestonden.
3. Soms als er een ramp gebeurde, bijvoorbeeld als er een koe dood ging, beschuldigde men een heks daarvan.
Een bekend verhaal uit de bijbel is de ark van Noach.
1. Toen de zondvloed kwam scheepte hij alle dieren in.
2. God vertelde alleen aan Noach dat er een grote zondvloed zou komen.
3. Daarop begon Noach met het bouwen van een grote ark, een soort schip.
4. Ook verzamelde hij van elke diersoort een mannetje en een vrouwtje.
5. Ze moesten een hele lange tijd rondvaren totdat het weer droog was.
Mensen drinken elke dag een heleboel melk.
1. Al deze melk moet van de koeien komen.
2. Nu is het zo dat koeien alleen melk geven als ze kalfjes hebben.
3. Maar omdat wij altijd melk willen drinken, wordt de koe voor de gek gehouden.
4. Door de koe elke dag te melken, denkt de koe nog steeds dat ze kalfjes heeft.
5. Daarom blijft ze melk geven.
Wij vinden het heel normaal dat er drinkwater uit de kraan komt.
1. Dat is echter helemaal niet zo normaal.
2. In andere landen kan het namelijk gevaarlijk zijn water uit de kraan te drinken.
3. Dat komt omdat er veel bacteriën in kunnen zitten.
4. In Nederland is het water echter vele malen gezuiverd.
5. Dit gebeurt in de zogenaamde zuiveringsinstallaties.
In ons land zijn meer snelwegen dan bossen.
1. Voor de dieren in de bossen is dat vervelend.
2. Vooral als de dieren op zoek zijn naar voedsel is dat vervelend.
3. Want tijdens het zoeken naar voedsel moeten dieren soms ver lopen, waardoor ze op een snelweg met snelverkeer terecht kunnen komen.
4. Dat is een probleem voor zowel kleine als grote dieren.
Hoe kan men de overlevingskansen vergroten van dieren die bij autowegen leven?
1. Een antwoord op die vraag is gevonden: maak oversteekplaatsen voor de dieren.
2. Ten eerste zijn er tunneltjes onder de wegen gemaakt voor de kleine dieren.
3. Ten tweede zijn er wildviaducten over de wegen voor de grote dieren.
4. Hier kunnen de auto's onderdoor rijden.
Beachvolleybal is volleybal op het strand.
1. Het verschil met zaalvolleybal is erg groot.
2. Op zand is het namelijk veel vermoeiender om te rennen.
3. Bovendien speel je op het strand meestal maar met twee man.
4. Daardoor moet je op het strand nog meer rennen.
5. Ook de zon en de wind kunnen veel hinder geven.
De vos is bezig zijn leefgewoonten te veranderen.
1. Kort geleden kon je je niet voorstellen dat je ergens in de stad een vos zou zien.
2. Tegenwoordig is dat heel goed mogelijk.
3. De verklaring daarvoor is niet zo moeilijk:
4. De vos, van nature schuw en voorzichtig, is toch op zoek naar mensen.
5. Want waar mensen zijn, daar is voedsel.
Een van de beste schakers ter wereld is Gari Kasparov.
1. Hij komt uit Rusland en bijna niemand schaakt beter dan hij.
2. Namelijk door de computer.
3. Er is een speciale schaakcomputer die 'Deep Blue' heet.
4. Hiervan verloor Kasparov in mei 1997.
5. Hiervan verloor Kasparov in mei 1997.
6. Toch wordt ook hij wel eens verslagen.
Je hebt vast wel eens een penvriendje of penvriendinnetje gehad.
1. Meestal woont deze zo ver weg dat je niet gewoon met elkaar kunt spelen.
2. Gelukkig kun je dan tenminste brieven aan elkaar schrijven.
3. Als jullie allebei een computer in huis hebben, kun je dat ook met e-mail doen.
4. Dan heb je een toetsenbordvriendje of -vriendinnetje!
RSI is een computerblessure.
1. Die kun je krijgen als je veel achter de computer zit.
2. De letters RSI staan voor Repetitive Strain Injury.
3. Dit betekent in het Nederlands het volgende: als je vaak dezelfde beweging maakt, leidt dit tot een overbelasting van de spieren.
4. Vooral als je veel met de muis werkt, maak je steeds dezelfde beweging.
Als je op vakantie gaat moet je je computer missen.
1. Gelukkig kun je tegenwoordig bijna in elk land het Internet op.
2. Daarvoor zijn speciale plekken zoals de cybercafés.
3. Maar vaak kun je ook in de bibliotheek terecht.
4. Als je ook nog e-mail wilt kunnen ontvangen en versturen, kun je dat ook in het buitenland doen.
Als je een eigen bankrekening hebt, heb je vast ook een pincode.
1. Dat is een combinatie van vier cijfers.
2. Hiermee kun je geld 'uit de muur' halen.
3. Je moet die code goed onthouden en aan niemand doorvertellen.
Warme chocolademelk kun je heel makkelijk zelf maken.
1. Je meet een kopje melk af en zet dat in een pannetje op het vuur.
2. Ondertussen maak je van cacao en een beetje suiker een mengsel.
3. Door er een beetje water bij te doen wordt het chocolade.
4. Als de melk warm is, giet je hem bij het mengsel en je chocolademelk is klaar.
Als er ergens brand is uitgebroken, wordt de brandweer gebeld.
1. Die komt zo snel mogelijk naar de plek en probeert de brand te blussen.
2. In Nederland zijn brandweerauto's rood.
3. Want rood is de kleur van gevaar.
Er zijn veel verschillende soorten paddestoelen.
1. Hiervan zijn de champignons de meest bekende.
2. Die kun je namelijk opeten.
3. De meeste soorten kun je echter beter niet opeten.
4. Die zijn namelijk giftig.
5. Een voorbeeld daarvan is de vliegezwam.
Ieder land heeft wel een aantal artikelen waar het om bekend staat.
1. Frankrijk staat bijvoorbeeld bekend om de wijn, en Spanje om de zon.
2. Denken buitenlanders aan Nederland, dan denken ze snel aan windmolens.
3. Daarnaast hebben we nog kaas en tulpen als bekende artikelen.
4. Eigenlijk zijn dit soort kenmerken onzin, want er lopen helemaal niet zo veel mensen op klompen in Nederland.
Supermarkten worden meestal op een speciale manier ingericht.
1. Ze worden zo ingericht, dat je zoveel mogelijk koopt.
2. Dat heb je als klant op het eerste gezicht niet door.
3. Maar als je er op gaat letten ga je een aantal trucjes doorzien.
4. Meestal komen bijvoorbeeld de aanbiedingen in het begin.
5. Aangezien je nog niets hebt gekocht, kun je best zo'n leuke aanbieding meenemen.
De mode is ieder jaar weer anders.
1. Als het vorig jaar mode was om je sokken tot je knie te dragen, heb je grote kans dat het dit jaar mode is ze af te rollen tot je enkels.
2. Omdat de mode zo snel verandert, hebben de winkels ieder jaar andere kleren.
3. Het gaat zelfs zo ver dat ze bij ieder seizoen een nieuwe collectie hebben.
4. Om de oude collectie nog te verkopen houden ze altijd een uitverkoop.
Als je balletdanser of balletdanseres wil worden, moet je er rekening mee houden dat je hele leven verandert.
1. De echte professionele dansers zijn al begonnen toen ze heel jong waren.
2. Toen zijn ze al naar een speciale school gegaan.
3. Daar hebben ze geleerd heel veel te trainen.
4. Soms wel acht uur op een dag.
Iedere week wordt het vuilnis opgehaald.
1. En meestal gebeurt dat op dezelfde dag.
2. Maar die dag kan weer verschillend zijn van stad tot stad.
3. Het is heel belangrijk dat het vuilnis wordt opgehaald, anders zou het heel erg gaan stinken in de stad.
4. Vroeger dumpte men het vuilnis gewoon op straat of in het water.
De sterkte van de wind kun je aanduiden met windkracht.
1. Een normale wind heeft ongeveer windkracht twee tot drie.
2. Als de windkracht hoger is dan dat kun je spreken van een sterke wind.
3. Bij windkracht zes kost het je grote moeite om tegen de wind in te fietsen.
4. Maar als je met een zeilboot vaart, ga je juist extra hard.
5. Die is namelijk afhankelijk van de wind.
Sommige mensen hebben een fotografisch geheugen.
1. Dat betekent dat als ze een tekst hebben gelezen, ze die de rest van hun leven kunnen onthouden.
2. Het is niet zo dat ze altijd alles onthouden wat ze lezen.
3. Maar als ze het graag willen, kunnen ze zich er op instellen om het te onthouden.
Als je een televisieprogramma wilt maken, komt daar een heleboel bij kijken.
1. Eerst moet je een idee hebben wat je wilt maken, daarna kun je het gaan uitvoeren.
2. Daarbij heb je natuurlijk camera's nodig en een regisseur die bepaalt hoe de opnames er uitzien.
Met een fototoestel kun je foto's maken.
1. Dat is leuk voor later om nog eens naar te kijken.
2. Sommige camera's doen alles automatisch, andere camera's kun je zelf instellen.
3. Als je bijvoorbeeld met opzet een donkere foto wilt maken, kun je ervoor kiezen de flits uit te laten.
Groente is erg gezond voor je, want er zitten veel vitamines in.
1. Het is daarom belangrijk dat je iedere dag groente eet, anders krijg je niet genoeg vitamines binnen.
2. In patat zitten bijvoorbeeld weinig vitamines.
3. Toch kun je best een keer patat eten, als je ook maar voldoende groente eet.
Sporten is gezond, dat weet iedereen.
1. Toch zijn er een heleboel mensen die niet aan sport doen.
2. Ze vinden het veel te vermoeiend.
3. Op het moment dat je sport kost het inspanning, maar daarna krijg je juist meer energie door een betere conditie.
4. Het is dus eigenlijk helemaal niet vermoeiend.
Basketbal is een sport waarbij je de bal in de basket moet krijgen.
1. De basket hangt nogal hoog, dus moet je goed kunnen richten.
2. Als je heel lang bent, heb je een voordeel.
3. Dan kun je de bal er bijna in leggen.
4. Maar je moet ook snel en behendig zijn.
5. Anders pakken de tegenstanders de bal af.
'Bloemen houden van mensen', dat is een bekende spreuk.
1. Maar houden mensen ook van bloemen?
2. Als je iemand bloemen geeft, gaan ze meestal na een week of twee dood.
3. Dat komt omdat ze geplukt zijn.
4. Als ze niet geplukt waren, hadden ze veel langer geleefd.
Voetbal is enorm populair.
1. Niet alleen om het zelf te spelen, maar ook om naar te kijken.
2. Iedere grote stad heeft zijn eigen grote club.
3. Zo heeft Amsterdam Ajax en Rotterdam Feyenoord.
4. Als die tegen elkaar spelen is dat heel spannend.
5. De spelers van zo'n grote club worden profvoetballers genoemd.
Bij een belangrijke voetbalwedstrijd komt veel publiek.
1. Als de wedstrijd afgelopen is heeft er meestal één partij gewonnen.
2. De supporters van deze partij zijn dan blij en uitbundig.
3. De supporters van de verliezende partij balen of zijn boos.
4. Vaak leidt het dan tot gevechten tussen de supporters.
5. Om dit te voorkomen wordt er veel politie ingezet.
De mens heeft een aantal machines uitgevonden waarmee hij kan vliegen.
1. Als het voldoende snelheid heeft, dan kan het aan het eind van de startbaan opstijgen.
2. Voordat een vliegtuig opstijgt gaan de motoren draaien.
3. Daarna rijdt het vliegtuig steeds sneller over de startbaan.
4. Het meest gebruikte middel is het vliegtuig.
Als je zelf geen auto hebt, kun je met het openbaar vervoer.
1. Dat betekent dat je met de trein of met de bus reist.
2. Hiervoor moet je eerst een kaartje kopen.
3. Dat doe je aan het loket.
4. Of je haalt het kaartje uit de automaat.
5. Als je reist zonder een kaartje, kun je een boete krijgen.
Dolfijnen zijn heel intelligente beesten.
1. Ze voelen menselijke emoties heel erg goed aan.
2. Daarom kunnen ze goed met mensen overweg.
3. Sommige mensen hebben wel eens met een dolfijn gezwommen.
4. Dat is een heel apart gevoel en de meeste mensen vinden het geweldig.
Duiken is een leuke sport.
1. Als je onder water bent zie je allemaal vissen en plantjes.
2. Het hangt er natuurlijk wel vanaf waar je duikt, want in de sloot achter het huis is niet veel te zien.
3. Duiken is echter ook gevaarlijk.
4. Als je het voor het eerst doet, heb je goede begeleiding nodig.
Countrymuziek komt uit Amerika.
1. Oorspronkelijk komt ze voort uit oeroude volkswijsjes.
2. Maar in de 20e eeuw werd het een geliefde muziekrichting, die ook in Nederland aanhangers heeft gevonden.
3. Toch heeft tot nu toe alleen Amerika grote sterren voorgebracht.
4. De bekendste daarvan is Dolly Parton.