Het onderwerp van een zin is:
Deze kunnen ook in de zin
staan als: ik, je, jij, hij, zij, het, u, we, wij, jullie of
zij.
Om het onderwerp van de zin
te vinden, moet je de zin vragend maken.
Begin je vraag steeds met:
Het tweede woord van de
vraagzin is altijd de persoonsvorm van
de zin.
Het antwoord op de goede
vraagzin levert je altijd het onderwerp op!
Voorbeeld:
De kleine Melanie speelt
viool op straat.
Vraag:
Wie speelt viool op straat?
Antwoord:
De kleine Melanie
De kleine Melanie is het
onderwerp van deze zin!
Voorbeeld:
In het stadion bekijken we de
spannende wedstrijd.
Vraag:
Wat bekijken we in het stadion?
Antwoord:
de spannende wedstrijd
De spannende wedstrijd is het
onderwerp van de zin!
Let op:
-
het onderwerp kan een
kort of een lang woord zijn
-
het onderwerp kan uit
meerdere woorden bestaan
-
het onderwerp kan vooraan
in de zin staan, maar ook op andere plaatsen
Voorbeeld:
De gisteren verschenen Donald
Duck is nu al uitverkocht.
Vraag:
Wat is nu al uitverkocht?
Antwoord:
De gisteren verschenen Donald Duck
Voorbeeld:
De gisteren verschenen Donald
Duck heb ik achter elkaar uitgelezen.
Vraag:
Wie heeft de gisteren
verschenen Donald Duck achter elkaar uitgelezen?
Antwoord:
ik
(heb hoort hier bij
'ik', en niet bij 'de gisteren verschenen Donald Duck')
|