Het voltooid
deelwoord kan eindigen op -t,
-d of -en.
|
Het eindigt altijd
op een -t
als in de verleden tijd
stam + te(n) wordt geschreven.
Denk aan 't
kofschip (uitleg
verleden tijd).
|
werken
rusten
plakken |
werk
rust
plak
|
werkte
rustte
plakte |
gewerkt
gerust
geplakt
|
Het eindigt op een -d
als in de
verleden tijd stam + d(en) wordt geschreven.
|
noemen
branden
horen
vertellen
reizen |
noem
brand
hoor
vertel
reis
|
noemde
brandde
hoorde
vertelde
reisde |
genoemd
gebrand
gehoord
verteld
gereisd |
Het eindigt op -en
bij de meeste
sterke werkwoorden (onregelmatig) (andere klank).
|
binden
lopen
zwemmen
|
binden
lopen
zwemmen
|
bond
liep
zwom |
gebonden
gelopen
gezwommen |
Maar let hier op! |
|
1. |
Bij een voltooid
deelwoord hoort een hulpwerkwoord
(hebben, zijn of worden)
|
|
Hassan heeft hard gewerkt.
Jelle is naar Griekenland
gereisd.
Bram wordt dikwijls geplaagd.
|
2. |
Een voltooid
deelwoord begint dikwijls met ge-
(gerust, gevist, gevangen, gebonsd).
|
3. |
Een voltooid
deelwoord is nooit een persoonsvorm. De
persoonsvorm in een zin met een voltooid deelwoord
is het hulpwerkwoord.
|
4. |
Werkwoorden die
beginnen met de voorvoegsels ge-,
be-, ver-,
er-, her-,
ont- krijgen in het voltooid
deelwoord geen extra ge-.
|
|
gebruiken
bekomen
verdienen
ervaren
herdenken
ontmoeten
|
Zij
heeft
gebruikt
Hij
heeft
bekomen
Zij
heeft
verdiend
Zij
heeft
ervaren
Hij heeft
herdacht
Hij
heeft
ontmoet
|