Persoonlijk voornaamwoord 2

Schrijf de persoonlijk voornaamwoorden in de witte vakjes.
Klik pas op controle wanneer je helemaal klaar bent. Succes!

In de zomer gaan jij en ik naar Zierikzee.
Hij zegt dat ik dit treinkaartje aan hem moet geven.

Als je dat voor haar doet, moet je dat ook voor hem doen.

"Hebt u de vakantie al geboekt?" vroeg ik.

Wij geven hun een reisgids over Praag cadeau.

Het is een heel interessant boek.

Wij nemen de hond mee op vakantie, maar zij laten hem thuis.

Ga jij in de voorjaarsvakantie nog logeren?

Ik denk dat we dit jaar maar eens niet op vakantie gaan.

Je moet ons nog schrijven wanneer jullie komen.

Hebt u die fietsband voor haar geplakt?

De douanebeambte vraagt ons of we de kofferbak voor hem open willen maken.

 

Is jouw score hoger dan 85%, dan beheers je het persoonlijk voornaamwoord voldoende. Gefeliciteerd!

Is jouw score lager dan 85%, bekijk dan de uitleg opnieuw en vraag na bij de juf of meester.